tekst bij de show van
COLIN WAEGHE – ALTERNATOR – 23 Postcards From The Antipodes
In ALTERNATOR – 23 Postcards From The Antipodes toont Colin Waeghe olieverfschilderijen en tekeningen in inkt. We zien onder andere Jan Palach en Rosa Parks, maar ook Francis Bacon en William Burroughs in ‘gedrukte beelden’ die qua vorm lijken op de befaamde Künstlerplakate die de niet-‘officiële’ kunstenaars in Oost-Duitsland tussen 1967 en 1989 drukten. Door de oplage steevast kleiner dan 100 te houden konden ze maximaal hun boodschap verspreiden en toch ontsnappen aan de censuurcommissie. Colin Waeghe’s postcards zijn pamfletten gedrukt op één exemplaar. Ze werden gemaakt en verstuurd vanuit het oerwoud. The jungle zien als een broedplaats voor anti-establishment strategieën lijkt alvast niet echt logisch. In de jungle heersen immers geen normen of reglementen, en kan er dus ook geen onderdrukking en nood aan opstand zijn. Echter, er wordt gezegd dat in de jungle het recht van de sterkste heerst, en soms ook dat er chaos heerst. Maar het recht van de sterkste en chaos bestaan niet in de natuur, want recht en chaos zijn menselijke concepten. De natuurlijke jungle heeft haar eigen interne logica, keihard maar betekenisloos, niet strategisch maar ook niet vrijmoedig. Ze is daarom de antipode van de menselijke wereld waarin de logica van de traditie en het conformisme steeds die van de nieuwsgierigheid en de bevrijding probeert te onderdrukken. In onze beschaving blijft het oerwoud de metafoor voor de oernatuur, maar vandaag moet dat oerwoud beschermd worden in plaats van uitgerookt. Nee, de broedplaatsen voor verzet die opgevoerd worden in deze show zijn niet de natuurlijke, maar wel die plaatsen waar macht zich manifesteert, hetzij onderdrukkend politiek-autoritair, hetzij verstikkend sociaal-conformistisch.
En net in dergelijke omgevingen lijkt een kritisch mens op zoek naar zingeving gedoemd om zich ‘onlogisch’ te gedragen, in extreme gevallen met gevaar voor het eigen leven. Er zijn daarbij twee menselijke drijfveren die op het eerste zicht diametraal tegenover elkaar staan, en die twee devianten zijn in de show vertegenwoordigd: de politieke anti-establishment activist en de sociaal-anarchistische non-conformist. En Palach en Burroughs kunnen doorgaan als de twee uitersten daarvan. Met zijn politiek activisme voor vrijheid offerde Palach letterlijk zijn leven op. Burroughs, Bacon en hun hedendaagse kompanen (Kurt Cobain komt als eerste voor de geest) evoceerden daarentegen als kunstenaars een escapisme dat zich afzette tegen de conformistische maatschappelijke mediocrity met haar praktische beslommeringen. Ze waren sociaal maar de goede zaak kon hun (zogezegd) gestolen worden. In Heaven and Hell gebruikt Aldous Huxley trouwens de term antipode als deze ‘regions of the mind’ die alleen kunnen bereikt worden met meditatie, zelfkastijding, vasten en vooral ‘specific chemical substances’. Met hun levensstijl en roesexperimenten brachten ze op hun manier ook hun leven in gevaar. Als uiterste vertegenwoordiger van deze ‘afwijking’ vernietigde Burroughs ook het leven van zijn geliefde. Hij schoot tijdens een absurde dronken evocatie van Willem Tell per ongeluk zijn vrouw dood, en deze gebeurtenis zal de rest van zijn leven en zijn kunst tekenen.
De paradox is dat, als men deze devianten van beide zijden zou vragen waarom ze deze levensstijl aanhouden, ze zouden antwoorden dat dit het enige logische is wat ze kunnen doen (met uitzondering misschien van het per ongeluk doden van hun naasten). Ze weten niet waaraan ze beginnen, maar wel waar het gaat eindigen. Hoe logisch voor hen ook, zowel het activisme van Palach en Parks als het sociaal anarchisme van Burroughs en Bacon zijn voor de meeste mensen ondenkbaar, niet omdat deze levens praktisch onbereikbaar zouden zijn, maar wel omdat men er zich ergens wel toe aangetrokken voelt, maar men er tegelijk heel bang van is. Het gros van de mensheid is toeschouwer van dergelijke taferelen. Palach en Parks stellen de ethiek van die toeschouwer op de proef, en Burroughs en Bacon houden hem een esthetische spiegel voor. De toeschouwer krijgt postcards te zien, verstuurd vanuit een plaats waar zich een bepaald tragisch maar fascinerend gebeuren afspeelde. De werken van Colin Waeghe suggereren dat het publiek de gesuggereerde scènes zou moeten kennen, maar ook dat het daarbij altijd buitengesloten zal zijn, niet omdat het niet mag meedoen, maar omdat het niet durft. Er wordt de gemiddelde kijker duidelijk gemaakt dat hij/zij er, omwille van ethische luiheid of ethisch defaitisme, of door esthetische middelmatigheid of zin voor kitsch, waarschijnlijk nooit bij zal horen. Ik zeg waarschijnlijk, want Colin Waeghe geeft hen nog een kans. Tussen de namen van de activisten en escapisten voegt hij namen van zijn vrienden en kennissen toe, alsof hij wil suggereren dat het iedere welvarende mens gegeven is om politiek activist of sociaal-esthetisch escapist te worden. Maar in onze gemediatiseerde maatschappij, waar de grens tussen realiteit en fictie voorgoed vervaagd lijkt, is het tweede, weliswaar vanop veilige afstand, aanlokkelijker. Want waarom dwepen we wel met Burroughs en niet met Palach? Waarom hebben we respect voor Palach maar vinden we stiekem Burroughs de coolste van de twee? Deze houding zou wel eens het ultieme conformisme kunnen zijn: als loser hém vereren die van het loser zijn een stuntelige maar intelligente performance maakt. Dat is veel interessanter én eenvoudiger dan iets te doen met dat lastige knagende geweten dat opduikt bij het aanhoren of aanschouwen van de verhalen van Palach en Parks.
De postcards zijn meer dan lastige tekens aan de wand. In de clumsy pamflettaire stijl die typisch is voor zowel het politiek activisme als het esthetisch anarchisme zijn ze ook een stille en bijna ontroerende vraag om aandacht van devianten die in hun leven heel veel (al dan niet geëngageerd) lawaai gemaakt hebben. Elk van deze acteurs die, hetzij als activist, hetzij als escapist, op het schouwtoneel vrijwillig ten onder gaat heeft behoefte aan aandacht. Het is van cruciaal belang dat de wereld zijn of haar verhaal kent. Als de wanhoopsdaad van Palach onopgemerkt voorbij was gegaan was zijn actie zinloos geweest. Als de literaire- en kunstwereld geen aandacht zou hebben gehad voor de acts die Burroughs, Bacon en Cobain ‘naast’ hun kunst opvoerden zou hun kunst zelf zinloos geweest zijn. En in hun uiterste focus op interveniëren in of ontsnappen aan de wereld is het dat wat ze gemeen hebben.
Tijd om onze aandacht te vestigen op het middenveld tussen de uitersten, want ik stel dat daar nog interessante figuren rondlopen die bovendien de twee uitersten binden. Het gaat over de politiek geëngageerde kunstenaar die in zijn acties op langere termijn denkt en niet zelfdestructief wil werken, en daarmee eerder opschuift naar de kant van de esthetiek, zoals de DDR kunstenaars waarvan sprake in de aanzet van deze tekst. Hun politiek activisme bestond ‘gewoon’ uit het maken van kunst waarvan de esthetiek door het regime strategisch niet getolereerd werd. Daarnaast staat in dat midden de solipsistische decadente estheticus die eerder zijn roes zoekt in gestileerd decor dan in het op de proef stellen van zijn of haar lichaam. De geëngageerde kunstenaar en de decadente estheet bevolken het middenveld tussen destructieve ethiek en destructieve esthetiek. Ze sturen geen postcards. Ze willen niet zelf in the picture staan, want wat ze gemeen hebben is dat ze gewoon niet geïnteresseerd zijn in het opvoeren van hun act in het publiek. Terwijl de sociaal geïsoleerde DDR kunstenaars voorbeelden waren van die geëngageerde ‘onbaatzuchtigen’ (l’art pour l’art, maar dan voor de goede sociale zaak) vormen de decadente solipsistische estheten een specialer ras. Om twee tekenende voorbeelden te geven in de context van dit verhaal: hadden ze er zin in gehad (maar dat hadden ze niet) zaten er tussen de postcards ook aankondigingen van ‘Joris-Karel in A Rebours‘ en ‘Brion in The Dream Machine‘. Joris-Karel Huysmans en Brion Gysin waren geen activisten of junkies, maar fijnzinnige estheten. In zijn roman A Rebours (Tegen De Keer / Against Nature) liet de romantisch-decadente schrijver Joris-Karel Huysmans zijn alter-ego Des Esseintes zich omringen met de duurste meubels en wandtapijten en zich vermaken met de fijnste parfums en likeuren. Des Esseintes leefde totaal teruggetrokken, liet zijn boeken inbinden in het kostbaarste leder, commandeerde exquise gerechten en fleurde zijn salons en boudoirs op met de zeldzaamste orchideeën. Zijn non-conformisme bestond uit het beleven van de persoonlijke uiterst doorgedreven esthetische ervaring zonder dat daarbij een openlijk misprijzen van de goegemeente moest opgevoerd worden. Maar Huysmans is ironisch, want hij laat het experiment van zijn geliefde estheet mislukken doordat die steeds op een vernederende manier geconfronteerd wordt met zijn praktische afhankelijkheid van mensen uit zijn omgeving (van kokkin tot tandarts). Brion Gysin vermeld ik speciaal omdat hij de intellectuele vriend van Burroughs was, doordachter maar daarom niet minder subversief. De kunstenaar en dichter Gysin was het dwepen met fysieke genotsmiddelen niet onbekend maar verkoos zijn esthetisch escapisme op een eerder conceptuele en licht ironische manier te beoefenen. Zijn ultieme zet was het ontwerpen van de Dream Machine. Een ronddraaiende rechtopstaande geperforeerde cilinder bevatte binnenin een simpele lamp, en het adagio was dat het met de ogen dicht beleven van deze stroboscopische flikkeringen een trip kon opwekken waarvoor men anders een lijn of twee nodig zou hebben. Zijn Dream Machine was dus een moderne ‘veilige’ roesopwekker die diegene op zoek naar bovenzintuiglijke ervaringen tegelijk ook een ironische spiegel voorhield. Maar ook Gysin was melancholisch in de wijze waarop hij als estheet steeds geconfronteerd werd met zijn eigen ‘beperkingen’. Niet alleen noemde hij zichzelf ‘born wrong time, wrong place, wrong colour’ (hij deed zijn coming out als homo in het Amerika van de jaren 40 en viel bovendien op zwarte mannen), op het einde van zijn leven noemde hij dat leven ‘a great adventure leading nowhere’ omdat hij naar eigen zeggen nooit had kunnen kiezen tussen schrijven of beeldende kunst. Vrienden noemden hem ‘a great something else’ maar wisten ook dat zijn cultstatus hem grote voldoening verschafte. Huysmans en Gysin zijn daarmee in eerste instantie ironische esthetische anarchisten in eigen kamp, en dat maakt hen verschillend van de uitersten hierboven beschreven.
In het spectrum gaande van politiek activisme tot sociaal escapisme staat de geëngageerde kunstenaar ergens midden tussen de activist en de junkie, en hij wordt geflankeerd door de decadente estheticus. Hun middenpositie is er echter geen van middelmatigheid, integendeel. De geëngageerde kunstenaar beseft dat, wil zijn actie enig effect hebben, hij zijn kunstenaarschap zou moeten opgeven, en de decadente estheticus beseft dat hij zich niet kan en wil loskoppelen van de wereld van de praktische beslommeringen. Palach, Parks, Burroughs en Bacon mogen elk op hun manier tragische figuren zijn, ze zijn niet melancholisch. De echte melancholische figuren zijn de geëngageerde kunstenaar met een politieke boodschap en de decadente solipsistische estheticus die zijn link met de natuur niet kan doorknippen. Ze sturen geen postcards, want niet alleen zijn ze niet geïnteresseerd in de vraag of de wereld van hun bestaan afweet, ze weten ook dat ze het publiek geen verhaal kunnen bieden dat tragisch is in zijn logica of logisch is in zijn tragiek, en dit omdat hun manifestaties steeds opnieuw onderuit gehaald worden door de werkelijkheid. Dit is geen pleidooi voor de melancholici ten koste van de tragici. We hebben ze allemaal nodig. Terwijl de politieke activisten en escapistische junks zich elk aan hun eigen kant vrijwillig slachtofferen en daarmee de grenzen van ons ethisch en esthetisch speelveld afbakenen en scherpstellen, herinneren de melancholici er ons aan dat non-conformisme van eender welke soort, hoezeer ook nodig, zich niet kan beroepen op logica. ‘ALTERNATOR – 23 Postcards From The Antipodes’ vertelt ons daarbij dat de ontmoetingsplaats van de melancholici en de politieke en esthetische tragici de jungle is; niet het natuurlijke oerwoud, maar de anti-establishment vrijplaats die op cruciale plaatsen bevolkt wordt door de vreemde vogels die Colin Waeghe op scène zet, en die open staat voor iedereen die durft. Die vrijplaats is geen locatie die in een reisgids kan aangeduid worden. Er gelden geen wetten van de sterkste en er heerst eigenlijk ook geen chaos. Als men er niet is wil men er naartoe, en eens daar wil men er terug weg. Daarom is het een onmogelijke én tegelijk mogelijke plaats. Voor die mens op zoek naar zingeving is die plaats dus haar eigen antipode, want ze vertelt hem dat zijn doel en lot niet meer en niet minder is dan het romantisch verlangen op zich.
Gaston Meskens, 13 maart 2011
show at Gallery Vandeweghe, Antwerp
See also www.theartsinstitute.org